MET VAART IN HET HART,
recensie door Albert Megens
Menige fietser die zich MET VAART IN HET HART diep over het stuur buigt of op de trappers staat, heeft daarvoor wellicht gesmeekt: MAG IK NOG WAT WIND VAN ACHTEREN?
Een te hoge hartslag bij tegenwind. Hartzeer om andermaal te moeten constateren dat de jaren zwaar beginnen te wegen en dat het vaak nuttigen van energiedrank met een schuimkraag allerminst heilzaam werkt.
JACE beschrijft inspirerende fietstochten die hij grotendeels alleen maakt of met zijn onafscheidelijke Hetty of met een goede vriend.
Hij verhaalt de lezer over bijzondere gebeurtenissen en bijzondere mensen uit de grote en kleine wielergeschiedenis van gisteren en vandaag, over “stille waters van wielrenners”, over “godenzonen die reiken naar de staat van onsterfelijkheid”, over de koers waar we allemaal deel van uitmaken, in de kopgroep, in de eerste waaier of in de beschutting van het peloton waar niettemin voortdurend de angst voor fatale valpartijen aanwezig is.
Kleine verhalen die aanzetten tot denken, aanleiding geven tot zelfspot, verhalen die beklijven en ontroeren.
Je proeft dat zij de auteur raken, “waardoor de terugweg langer lijkt dan de heenweg” (blz. 66). Zeker als hij de lezer deelgenoot maakt van wat hem overkomt en wat hij voelt bij vaak kortstondige ontmoetingen tijdens, voor of na de koers waaraan hij deelneemt of die hij bezoekt.
Over een jonge weduwe en haar zoontje die zijn gsm pikt, over de klok van het kerkje op L'Alpe d'Huez dat niet alleen luidt voor etappewinnaars als Kuiper, Winnen en Bugno maar ook voor de pastoors Jaap Reuten en Joost de Waele die er eens dienden.
De eerste overleed na zeven jaar coma na een auto-ongeluk, de andere ten gevolge van longkanker.
Net als in zijn wonderschone “Voorbij de meet” (2006), samen gemaakt met beeldend kunstenaar Ivo van Leeuwen, is ook in MET VAART IN HET HART de dood nooit ver weg.
De dood, de koers en de poëzie raken en bevestigen elkaar in het tweede verhaal, dat van een jonge vrouw wier welluidende naam de auteur voor het eerst hoort opwaaien “hoog in de winterlucht alsof ze geroepen werd van voorbij het eind van de wereld” (blz. 13), de naam van een jonge veldrijdster uit Wierden die een noodlottige val maakt op een moutainbike-parcours in Frankrijk, de naam die alleen al poëzie is: Annefleur Kalvenhaar.
Zowaar deze bundeling van wielerverhalen vonkt op vele plaatsen naar poëzie. Tegelijkertijd houdt JACE van de Ven ons bij de les: de koers gaar verder, wacht op niemand. De tranen uit de ogen wrijven, tegen onze maten zeggen dat het aan de wind ligt of aan opstuivend zand, ons over het stuur buigen, op de trappers gaan staan en blijven fietsen “met vaart in het hart.”
Albert Megens